Qarfa

donderdag 15 september 2016

De onweerstaanbare aardappel

Vanaf de tweede eeuw van onze jaartelling teelden de Inca’s in Zuid-Amerika aardappels. Zelf noemden ze dit product ‘chunu’ en aten ze deze (overigens veel kleinere variant dan we in Europa kennen) groente als hoofdvoedsel. De chunu werden vaak vers gegeten, gedroogd tot meel of tot bier gegist. Er waren veel verschillende soorten chunu, die men teelde hoog in het Andesgebergte, waar geen andere planten konden groeien. Uit later DNA-onderzoek is gebleken dat al deze ‘vroege aardappels’ afstammen van één plant uit het zuiden van Peru.

In de zestiende eeuw werd Zuid-Amerika door de Spanjaarden ontdekt. Al plunderend veroverden de Spaanse conquistadores het huidige Chili en Peru. De expeditie die naar alle waarschijnlijkheid aardappels voor het eerst naar Europa meebracht, was die van Diego de Amalya. In 1536 beschreef de kroniekschrijver van De Amalya namelijk een plant met meelachtige wortels die verrassend goed van smaak waren. Sinds 1565 werden ze toen geplant in de hoftuinen van koning Filips II, waar het vooral een ‘botanische curiositeit’ was, geen voedselplant.

Vanuit Spanje verspreidde de aardappel zich via de botanische tuinen van monniken en kloosterorden over Europa. Diverse geleerden waren enthousiast over het product, want de knollen groeiden vrijwel in elk klimaat, konden gemakkelijk worden verbouwd en waren zeer voedzaam. Dit zou dé oplossing kunnen zijn voor de vele hongersnoden die destijds Europa teisterden. Vele Europese heersers probeerden de aardappelteelt dan ook in hun gebied te bevorderen. Dit ging niet gemakkelijk: de mensen vonden het een smakeloos product dat er raar uitzag met al die uitsteeksels, helemaal nergens naar rook en waarvan de stengels en bladeren ook nog eens giftig waren (familie van de dodelijk giftige zwarte nachtschade). Net als de aubergine en de tomaat werden aardappelen als duivelse gewassen bestempeld. Door velen werd het afgedaan als varkensvoer of als voedsel voor de allerarmsten.

In 1589 nam Sir Walter Raleigh aardappelen mee naar Ierland, en plantte hij aardappelzaad in de buurt van Cork, dat hij gekregen had van Elizabeth I. Maar hij had er weinig interesse in en liet ze uittrekken.

De Pruisische heerser Frederik de Grote maakte het consumeren en telen van de aardappel in 1774 verplicht in zijn rijk. Hij stuurde zaad naar de boeren, compleet met teeltaanwijzingen en de dreiging hun neus af te snijden als ze ze niet zouden planten, maar zelfs dit werkte niet. Toen gooide hij het over een andere boeg: hij verbood de consumptie van aardappelen en maakte het tot een koninklijk product dat alleen in de koninklijke tuinen geteeld werd. Binnen de kortste keren sierde de pieper vele Duitse akkers. De Franse apotheker Parmentier gebruikte nog ingenieuzere listen om de Fransen aan het aardappeleten te krijgen, waar hij glansrijk in slaagde.
Indirect had Frederiks voorliefde voor de aardappelplant ook gevolgen voor Frankrijk. Tijdens de Zevenjarige Oorlog (1756-1763) belandde de Franse apotheker Antoine-Augustin Parmentier namelijk in een Pruisische gevangenis, waar hij wekenlang alleen maar aardappelen te eten kreeg. Na zijn terugkeer in Frankrijk besloot hij zich in te gaan zetten voor de verdere verspreiding van de aardappel in zijn vaderland, dat eveneens te kampen had met grote voedseltekorten. Parmentier bedacht een daarom aantal ingenieuze manieren om zijn landgenoten toch aan het ‘varkenseten’ te krijgen. Zo gaf hij de Franse koningin regelmatig boeketjes van aardappelbloemen cadeau, overtuigde hij Marie Antionette zelfs om de bloemen in haar haar te dragen en op haar avondjurken te laten borduren en hield hij uitgebreide diners waarbij ieder gerecht uitsluitend bestond uit aardappels.

Bewaakte tuin
De meest beroemde stunt van de Fransman was echter grotendeels afgekeken van Frederik. Parmentier richtte namelijk eveneens een grootse aardappeltuin in en liet deze zelfs in de gaten houden door een aantal gewapende mannen. De apotheker had de bewakers echter vooraf geïnstrueerd om ’s nachts weer naar huis te gaan en om ieder aanbod tot omkoping direct te accepteren. Ook bij de Fransen won de nieuwsgierigheid en de jaloezie het vervolgens van de afkeer en zat de bevolking al snel zelf aan de aardappelen.
Griekenland
Dat we eeuwen later nog steeds kunnen leren van de geschiedenis blijkt wel uit het verhaal van de Griekse premier Ioannis Kapodistrias. Als onderdeel van zijn beleid om Griekenland te moderniseren probeerde hij in de 19e eeuw ook daar de aardappel te introduceren, maar zonder succes. De eerste scheepslading piepers werd uiteindelijk zelfs gratis uitgedeeld, maar nog wilde niemand ze hebben.

Kapodistrias bedacht daarop een list en liet een groot peloton gevaarlijk uitziende soldaten aanrukken. Zij moesten de lading aardappelen behandelen als een stel diamanten, maar kregen tegelijkertijd opdracht deze zo slecht mogelijk te bewaken. De Grieken trapten erin en binnen enkele dagen had Kapodistrias zijn zin: de hele voorraad was ‘gestolen’.


Geneeskrachtige plant
In Nederland werd de aardappel in 1593 door de botanicus Carolus Clusius geïntroduceerd, die ze meenam uit de keizerlijke tuinen in Wenen toen hij hoogleraar in Leiden werd. In de Leidse Hortus werden de aardappels geplant en in 1640 werd een stekje in een Groningse kruidentuin geplaatst en in 1689 in een botanische tuin in Amsterdam. Het werd toen nog niet gebruikt als voedselplant, maar onderzocht als plant die vermeende geneeskrachtige delen zou hebben.

Ter voorkoming van scheurbuik
De Friese Grietman (een soort plattelandsburgemeester) Vegelin van Claerbergen teelde in 1727 de eerste aardappels in de Lage Landen die tot voedsel voor mensen zouden dienen. Toch deed het in de achttiende eeuw nog vooral dienst als varkensvoer en als voedsel voor de allerarmsten. Ook scheepvaarders maakten dankbaar gebruik van dit goedkope voedsel. Op lange zeereizen voorkwam de aardappel – die rijk is aan vitamine C – scheurbuik. Langzamerhand begon de aardappel in de loop van de negentiende eeuw in te burgeren als volksvoedsel.

Aardappeloproer(en)
Vele minderbedeelden leefden louter op een rantsoen van aardappelen in de negentiende eeuw. Toen de aardappelziekte de oogst in 1845 teisterde, was dit een grote ramp. Het overgrote deel van de oogst was vernietigd en dit leidde tot bittere armoede en grote honger onder de bevolking. Vooral in Ierland, waar de aardappel een zeer belangrijke voedselbron was geworden, kwam de klap zeer hard aan. The great famine roeide ongeveer 1,5 miljoen Ieren uit. Grote aantallen trokken weg uit het land en het duurde jaren vooraleer het land hiervan herstelde.

In de Eerste Wereldoorlog raakten velen in neutraal Nederland ondervoed door de ingestelde aardappelrantsoenen. Toen Amsterdamse arbeidersvrouwen hoorden van een schip bij de Prinsengracht vol aardappels voor de militairen, besloten ze het schip op 28 juni 1917 te plunderen. De politie greep in, maar het bleef onrustig: er volgde een week van oproeren en plunderingen van pakhuizen (met o.a. aardappelen) voordat de rust weerkeerde. Later werden deze gebeurtenissen het Aardappeloproer genoemd.

In 1995 waren aardappelen de eerste groenten die in de ruimte werden gekweekt!

Geen opmerkingen:

Een reactie posten